Mamy dla Was kolejne ćwiczenie związane z odmianą czasowników, ale najpierw kilka linków. Dziś chwila na powtórzenie materiału z czasownikami posiłkowymi. Poniżej linki do wpisów gramatycznych – mini przypomnienie:
czasowniki posiłkowe (hulpwerkwoorden)
czasowniki posiłkowe modalne 1 (modale werkwoorden)
czasowniki posiłkowe modalne 2
1 wstaw prawidłowo odmieniony czasownik posiłkowy modalny:
- Zullen Ik ……………………….. het formulier invullen.
- Kunnen Wij ……………………… goed Nederlands spreken.
- Gaan Hij ……………………… volgende week trouwen.
- Zitten Jij ……………………. op de stoel.
- Willen Zij …………………… graag examen doen.
- Kunnen Hij …………………… heel goed piano spelen.
- Mogen Jij …………………… hier niet eten of drinken.
- Moeten Ik …………………. veel huiswerk maken.
2 wstaw prawidłowo odmieniony czasownik posiłkowy czasu hebben lub zijn:
- Die mensen …………………………. vijf kinderen: drie jongens en twee meisjes.
- Kijk, dat meisje ……………………….. een heel mooie jurk aan!
- Ik ……………….. vandaag echt geen tijd. Sorry hoor!
- Bijna iedereen ………………………. tegenwoordig een mobiele telefoon.
- Waarom ……………………………. jullie nooit geld bij je?
- Op dit model ……………………. u drie jaar garantie.
- Wie ………………………… gisteren een nieuwe mobiele telefoon gekocht?
- Je ………………….. gelijk. Ik vergis me.
- Deze auto ……………………… nieuwe remmen en een nieuwe motor.
Odpowiedzi jak zwykle pojawią się w kometarzu! Powodzenia
TEAM LEKCJA HOLENDERSKIEGO
Odpowiedzi do drugiego ćwiczenia, każde zdanie należało połączyć z czasownikiem hebben 😉
1. Die mensen hebben vijf kinderen: drie jongens en twee meisjes.
2. Kijk, dat meisje heeft een heel mooie jurk aan!
3. Ik heb vandaag echt geen tijd. Sorry hoor!
4. Bijna iedereen heeft tegenwoordig een mobiele telefoon.
5. Waarom hebben jullie nooit geld bij je?
6. Op dit model hebt u drie jaar garantie.
7. Wie heeft gisteren een nieuwe mobiele telefoon gekocht?
8. Je hebt gelijk. Ik vergis me.
9. Deze auto heeft nieuwe remmen en een nieuwe motor.
Odpowiedzi do pierwszego ćwiczenia:
1. Ik zal het formulier invullen.
2. Wij kunnen goed Nederlands spreken.
3. Hij gaat volgende week trouwen.
4. Jij zit op de stoel.
5. Zij wil/willen graag examen doen.
6. Hij kan heel goed piano spelen.
7. Jij mag hier niet eten of drinken.
8. Ik moet veel huiswerk maken.
Zij wil/willen graag examen doen.
Dlaczego dwie formy?
“zij” ma dwa znaczenia: ona i oni.
Jeżeli w zdaniu nie została nam narzucona forma, ani nie wynika to z tekstu możemy sami zdecydować, którą formę wybierzmy.
Zij wil graag examen doen. – Ona chcę chętnie podejść do egazminu.
Zij willen graag examen doen. – Oni chcą chętnie podejść do egzaminu.