ĆWICZENIE 20: CZASOWNIKI HEBBEN I ZIJN

Podstawa podstaw czyli odmiana dwóch najważniejszych czasowników w języu niderlandzkim: hebben i zijn! Na blogu -> gramatyka -> czasowniki znajdziecie ich odmianę. Możecie też wpisać z boku w wyszukiwarkę. Ale zanim odświeżycie sobie pamięć spróbujcie zrobić zadanie!

Wstaw prawidłowo odmieniony czasownik: hebben

  1. We ………………een ongeluk gehad.

  2. Ik ……………… gewonnen.

  3. ………………… hij je gepest?

  4. ………….. je gedronken?

  5. Gefeliciteerd, u ……………. gewonnen.

  6. We …………………. gisteren getennist.

  7. Ik ……………. het bedrag overgeboekt.

  8. Het ………….. geregend vannacht.

  9. Ze ……………….. niets gezegd.

  10. Wij …………… kilometers lang gelopen.

  11. Paul ………… net gebeld.

  12. Wat …………… hij gezegd?

  13. Hij ……………… tegen je gelogen.

  14. U ……………….. het gevonden.

  15. Ze ……………… het uitgemaakt.

  16. ………….. u dat gehoord?

  17. Waar …………… jullie over gesproken?

  18. Hij …………… de kolen opgemaakt.

Wstaw odpowiednio odmieniony czasownik: zijn

  1. ……………….. kampvuren toegestaan?

  2. Er …………. ze neergestoken.

  3. Wij …………….. zondag naar de dierentuin geweest.

  4. Marie ………………. op tijd vertrokken.

  5. Je …………… weer gezond.

  6. Je ……………… duidelijk geweest.

  7. Jij …………………….. gisteren aangekomen.

  8. Hij ……………… weggegaan.

  9. Dan ……………. u wel diep gezonken.

  10. Je …………………. met vlag en wimpel geslaagd.

2 thoughts on “ĆWICZENIE 20: CZASOWNIKI HEBBEN I ZIJN”

  1. 1. We hebben een ongeluk gehad.
    2. Ik heb gewonnen.
    3. Heeft hij je gepest?
    4. Heb je gedronken?
    5. Gefeliciteerd, u hebt gewonnen.
    6. We hebben gisteren getennist.
    7. Ik heb het bedrag overgeboekt.
    8. Het heeft geregend vannacht.
    9. Ze hebben niets gezegd.
    10. Wij hebben kilometers lang gelopen.
    11. Paul heeft net gebeld.
    12. Wat heeft hij gezegd?
    13. Hij heeft tegen je gelogen.
    14. U hebt het gevonden.
    15. Ze heeft het uitgemaakt.
    16. Hebt u dat gehoord?
    17. Waar hebben jullie over gesproken?
    18. Hij heeft de kolen opgemaakt.

    1. Is kampvuren toegestaan?
    2. Er zijn ze neergestoken.
    3. Wij zijn zondag naar de dierentuin geweest.
    4. Marie is op tijd vertrokken.
    5. Je bent weer gezond.
    6. Je bent duidelijk geweest.
    7. Jij bent gisteren aangekomen.
    8. Hij is weggegaan.
    9. Dan bent u wel diep gezonken.
    10. Je bent met vlag en wimpel geslaagd.

Dodaj komentarz

Twój adres e-mail nie zostanie opublikowany. Wymagane pola są oznaczone *