Wstaw prawidłowo odmieniony czasownik: komen
- Wanneer …………….. we aan?
- Jij ……………… ze zo ophalen.
- Mijn ouders ……………….. me ophalen.
- Ik …………… je afhalen.
- Zij ………….. hier niet logeren.
- Hij …………….. uw dochter helpen.
- Ik …………….. vandaag dit doen.
- U………………. spelen.
- Patryk ………………… het eten klaarmaken.
- Ik ………………. morgen bij je eten.
- Wie ………………… me helpen?
- Waarom ……………. hij niet dancen?
reklama