Odmień prawidłowo czasownik: zullen:
- ………….. we morgen afspreken?
- Dat …………… wel normaal zijn.
- …………. je vandaag gaan schaatsen?
- We ………….. zien.
- Dat ………… wel.
- We ………….. het morgen afwerken.
- Wat ……………. we doen?
- ……….. jullie koffie gaan drinken?
- ………… ik samen spelen?
- Dan ………… ik je troosten.
- Wanneer ………….. hij er zijn?
- Wij ………… jou niet vergeten.
- Ik …………. eerlijk zijn.
- Ik ……….. haar waarschuwen.
- Het ……………. niet werken.
- Wij ……….. even kijken.