Dziś kolejne ćwiczenie z czasownikami modalnymi: willen / moeten / mogen
- Mogen Hij …………..op straat fietsen.
- Moeten Zij ……………… altijd thuis schoonmaken.
- Willen Nee, ik ………………. geen boodschappen halen. Ik heb het druk.
- Moeten Wat ……………… je elke dag na het eten doen?
- Willen Hij ……………. heel graag later studeren.
- Willen Waarom ………………… hij eten?
- Mogen ………………….. ik jou iets vragen?
- Moeten Ik …………….. hard studeren omdat ik mijn examen heb.
- Mogen Ja hoor, jij ………………. mij iets vragen.
- Willen ………….. jullie ook muziek luisteren?
- Moeten Jullie ………………. bij de bushalte wachten op de bus.
- Willen Hij …………………. eten omdat hij honger heeft.
- Mogen …………………. ik hier gaan zitten?
- Willen Wat wil jij voor je verjaardag hebben?
- Willen Nee, wij ……………….. geen muziek luisteren, wij houden niet van muziek.
- Mogen Nee, jij …………………. daar niet zitten. Dat is de stoel van moeder.
- Moeten Waar ……………….. wij wachten op de bus?
- Mogen ………………… ik binnenkomen?
- Moeten Ik ……………. ’s ochtends ontbijt maken.
- Mogen Ja zeker, jij ……………….. binnenkomen.
- Mogen …………………. wij even muziek luisteren?
- Mogen Nee, jullie ……………….. nu geen muziek luisteren. Het is al laat.
- Mogen …………………. Anita naar de tv kijken?
- Moeten Wat …………………… jij ’s ochtends doen?
- Moeten Ik …………….. elke dag na het eten mijn tanden poetsen.
- Willen Hij ……………. drinken omdat hij dorst heeft.
- Willen ……………… jij even boodschappen halen?
reklama