ĆWICZENIE 10: CZASOWNIKI POSIŁKOWE 3 I

Dziś kolejne ćwiczenie z czasownikami modalnymi: willen / moeten / mogen

  1. Mogen    Hij …………..op straat fietsen.
  2. Moeten   Zij ……………… altijd thuis schoonmaken.
  3. Willen    Nee, ik ………………. geen boodschappen halen. Ik heb het druk. 
  4. Moeten  Wat ……………… je elke dag na het eten doen?
  5. Willen    Hij ……………. heel graag later studeren.
  6. Willen    Waarom ………………… hij eten?
  7. Mogen    ………………….. ik jou iets vragen? 
  8. Moeten  Ik …………….. hard studeren omdat ik mijn examen heb.
  9. Mogen   Ja hoor, jij ………………. mij iets vragen. 
  10. Willen    ………….. jullie ook muziek luisteren?
  11. Moeten  Jullie ………………. bij de bushalte wachten op de bus. 
  12. Willen    Hij …………………. eten omdat hij honger heeft.
  13. Mogen   …………………. ik hier gaan zitten? 
  14. Willen   Wat wil jij voor je verjaardag hebben?
  15. Willen   Nee, wij ……………….. geen muziek luisteren, wij houden niet van muziek.
  16. Mogen   Nee, jij …………………. daar niet zitten. Dat is de stoel van moeder.
  17. Moeten  Waar ……………….. wij wachten op de bus?
  18. Mogen   ………………… ik binnenkomen?
  19. Moeten  Ik ……………. ’s ochtends ontbijt maken. 
  20. Mogen   Ja zeker, jij ……………….. binnenkomen.
  21. Mogen   …………………. wij even muziek luisteren?
  22. Mogen   Nee, jullie ……………….. nu geen muziek luisteren. Het is al laat.
  23. Mogen   …………………. Anita naar de tv kijken? 
  24. Moeten  Wat …………………… jij ’s ochtends doen?
  25. Moeten  Ik …………….. elke dag na het eten mijn tanden poetsen.
  26. Willen   Hij ……………. drinken omdat hij dorst heeft. 
  27. Willen    ……………… jij even boodschappen halen?
reklama

Dodaj komentarz

Twój adres e-mail nie zostanie opublikowany. Wymagane pola są oznaczone *