ĆWICZENIE 9: CZASOWNIKI POSIŁKOWE 2 I

Zanim przejdziemy do ćwiczenia mamy dla Was odmianę trzech czasowników modalny: willen, moeten, mogen:

ik wil

jij/je wilt

jij/je wil

u wilt

hij/zij/het wil

wij willen

jullie willen

zij willen

* * *

ik moet

jij/je moet

u moet

hij/zij/het moet

wij moeten

jullie moeten

zij moeten

* * *

ik mag

jij/je mag

u mag

hij/zij/het mag

wij mogen

jullie mogen

zij mogen

* * *

I kilka zdań w których należy wstawić prawidłowo odmieniony czasownik:

  1. willen Ik …………….. graag betalen.
  2. moeten Wat ………….. we hiermee?
  3. mogen Hoe lang ……………… we op huwelijksreis?
  4. moeten Zij ………………. teruggaan.
  5. willen Zij …………….. rijk worden.
  6. willen Mark ……………. naar USA.
  7. mogen Zij …………… hier fietsen neerzetten
  8. willen Nee, hij ……………… het niet.
  9. moeten Nou …………… je opschieten
  10. willen Je …………….  drie paar hebben?
  11. mogen Jullie ………….. nu niet klagen.
  12. moeten Zij  ……………….. snel handelen.
  13. willen Paul en ik ……………. informatie.
  14. willen Wat …………….. ze dat we doen?
  15. mogen …………….. ik niet mee?
  16. moeten Kinderen …………….. spelen.

Dodaj komentarz

Twój adres e-mail nie zostanie opublikowany. Wymagane pola są oznaczone *