Uzupełnij poniższe zdania, prawidłowo odmieniając czasownik:
1 sparen -> Mijn zus …………… veel geld.
2 spelen -> Het kind ……………. met een bal
3 repareren -> De monteur ………………. de auto
4 leren -> Marcin ………….. niks.
5 vragen -> Zij …………… iets aan Adam.
6 maken -> Ze …………. een toets.
7 halen -> Jij …………….. ons op het vliegveld af.
8 spelen -> Julia ………….. op mijn sax.
9 horen -> Wij ……………… bekende geluiden.
10 maken -> Ik ……………. zelf ook muziek.
11 leren -> Ik ………………. Nederlands.
12 praten -> Wij …………… lang met hem.
13 wonen -> Nu …………. hij in Amsterdam.
14 studeren -> Hij …………… aan de universiteit.
Powodzenia
TEAM LEKCJA HOLENDERSKIEGO
Poniżej odpowiedzi:
Mijn zus spaart veel geld.
Het kind speelt met een bal
De monteur repareert de auto
Marcin leert niks.
Zij vraagt/vragen iets aan Adam.
Ze maakt/maken een toets.
Jij haalt ons op het vliegveld af.
Julia speelt op mijn sax.
Wij horen bekende geluiden.
Ik maak zelf ook muziek.
Ik leer Nederlands.
Wij praten lang met hem.
Nu woont hij in Amsterdam.
Hij studeert aan de universiteit.