Uzupełnij poniższe zdania odmieniając prawidłowo czasownik:
1 werken -> De man ………………. hard.
2 fietsen -> …………….. jij naar school?
3 drinken -> Ola …………. geen alcohol.
4 zoeken -> Patryk ………………… zijn sleutels.
5 vinden -> ………………. je moeder dat wel goed?
6 ruiken -> Ik …………… aan de roos.
7 genieten -> Wij ……………… van de vakantie.
8 glijden -> De kinderen ………………. op het ijs.
9 verdwijnen -> De maan ……………. achter de wolken.
10 krijgen -> Mijn vriend ……….. een brief.
11 regenen -> Het ……………… de hele dag.
12 schilderen -> Jullie ……………. mijn kamer.
13 werken -> ……………. jij vandaag?
14 zoeken -> Zij ………….. de auto.
Odpowiedzi tradycyjnie pod koniec tygodnia 🙂 Jeśli chcecie sobie przypomnieć reguły zapraszamy – TU.
Powodzenia
TEAM LEKCJA HOLENDERSKIEGO
Odpowiedzi poniżej:
De man werkt hard.
Fiets jij naar school?
Ola drinkt geen alcohol.
Patryk zoekt zijn sleutels.
Vindt je moeder dat wel goed? je moeder -> zij
Ik ruik aan de roos.
Wij genieten van de vakantie.
De kinderen glijden op het ijs.
De maan verdwijnt achter de wolken.
Mijn vriend krijgt een brief.
Het regent de hele dag.
Jullie schilderen mijn kamer.
Werk jij vandaag?
Zij zoekt/zoeken de auto.